Arnoldus van Riemsdijk was van 1750 - 1802 Predikant der de Hoge Heerlijkheid Lage.

 

Vandaag de dag is Lage een klein dorp in de graafschap Bentheim.

Echter dit dorp, met iets meer dan 1000 inwoners, heeft een heel bijzondere geschiedenis. Want tussen 1648 en 1806 was het een "Heerlijkheid", een zelfstandige staatsvorm, dat noch tot de graafschap Bentheim, noch aan Nederland toebehoorde en waarvan eens de Duitse keizer Leopold bevestigde, dat het buiten de grenzen van het Duitse Rijk lag. De heren van het kasteel Twickel, welke destijds Lage in hun bezit hadden, streden hardnekkig en succesvol om de politieke en territoriale zelfstandigheid van hun ministaatje.

Dat is intussen verleden tijd. Doch de sporen uit dit tijdperk bepalen het aanzien van het dorpsbeeld tot op de dag van vandaag. Het historisch gevormd geheel van kerk, watermolen, kasteelruïne met "Herrenhaus", "Forsthaus" en de fraaie "Eichenallee" worden door de talrijke bezoekers zeer gewaardeerd.

 

Protestantse kerk
Onmiddellijk na de voltooiing van de bouw van het „Herrenhaus" vervulde Amadea van Flodroff de wens van haar overleden echtgenoot, Adolf Hendrik van Raesfelt, om in Lage uit eigen middelen een kerk te stichten.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze werd als zaalkerk uit baksteen opgetrokken, de deur- en raamomlijstingen uit Bentheimer zandsteen.

Het opschrift boven de westelijke ingang herinnert aan de eerste steenlegging op 11 juni 1687.

Daarboven bevindt zich het wapen van Lage, een Antoniuskruis (Crux Commissa) in de vorm van een Griekse T.

Boven de zuidelijke ingang vindt men een wapensteen met de wapens van de familie van Raesfelt en van Flodroff. Het Latijnse opschrift herinnert aan de ontstaansgeschiedenis van de kerk:
"Ter glorie van de allerheiligste Drie-eenheid en ter verbreiding van het Goddelijk Woord heeft Amadea geboren gravin van Flodroff enz., weduwe van Adolf Hendrik Baron van Raesfelt Heer van Lage en Twickel enz. in leven Drost der Twentenaren, dit gebouw gesticht en uit eigen middelen laten bouwen. In het jaar van Christus 1687 den 3e juni. "

De totale bouwkosten bedroegen 5.440 guldens en 16 stuivers. De meester timmerman en zijn beide knechten verdienden toen per dag samen slechts één gulden. In een memorandum verklaarde Amadea van Flodroff zich bereid kerk en pastoraat te onderhouden. Ze draagt haar nakomelingen op, toe te zien op het leven en de verkondiging van de hervormde leer van de predikant, zodat in Lage het ware protestantse geloof beleden wordt. Het patronaatschap hield daarom b.v. ook in, de medezeggenschap bij de benoeming van een predikant. Het ging later over op de familie van Heeckeren van Wassenaer en hield stand tot 1978. Toen werd het in goede verstandhouding ontbonden.


De kerk van Lage is altijd een protestantse kerk geweest. In het in 1626 verwoeste kasteel zou, naar overlevering, wel een kapel geweest zijn waarin tot dan katholieke godsdiensten gehouden werden. De preekstoel in de kerk staat op een zandstenen sokkel en werd in 1688 uit het allerfijnste eikenhout gemaakt. Waarschijnlijk heeft het tot voor ongeveer 160 jaar aan de noordzijde van de kerk gestaan. Tot aan de renovatie van de kerk in 1977 bevond zich links naast de preekstoel de zogenaamde "Herenbank". In het kader van de renovatie werd deze gedemonteerd en verkocht en bevindt zich nu in de protestantse Oude Blasiuskerk van Delden.
Het orgel heeft één manuaal en tien registers. Het is gebouwd in 1856 en werd in 1979 grondig gerestaureerd. Een gedenkbord in de kerk herinnert aan Marie Cornélie van Wassenaer, een nazaat van Amadea van Flodroff. Zij was in 1831 getrouwd met baron Jacob Derk Carel van Heeckeren van Keil, waarmee de naam van het geslacht wijzigde in van Heeckeren van Wassenaer. Het Nederlandstalig gedicht op het bord is afkomstig van de toenmalige predikant uit Wilsum, W.F. Visch, die ook het bekende boek „Geschiedenis van het Graafschap Bentheim" geschreven heeft. Zijn dochter was getrouwd met J.G. Sluyter die toen het ambt van predikant in Lage bekleedde. Een grafsteen aan de noordkant van de kerk herinnert nog aan haar.
Verder vindt men een rouwbord ter herinnering aan het overlijden van Adriana Sophia van Raesfelt uit 1694, een bord met de tien geboden geschonken door Lucas Groll in 1691 en een bord met de openbare geloofsbelijdenis geschonken door Jan Meylinck, in hetzelfde jaar. Binnenin de kerk vinden we verder nog een zeer oud offerblok en een kroonluchter welke de dorpsbewoners in 1887 bij het 200-jarig bestaan van de kerk geschonken hebben.
De oudste van de beide luidklokken in het kleine klokkentorentje stamt uit 1928. De jongere werd eerst na de tweede wereldoorlog gegoten, ter vervanging van een klok die in de oorlog gevorderd was. De grafstenen aan de noordkant van de kerk herinneren o.a. aan overledenen van de familie Wiedenbrugh, welke in de 17de eeuw meermaals het ambt van rentmeester in Lage vervulden en eens het grondgebied „Zegers Höffte" in hun bezit hadden.

 

Watermolen
Al zeker sinds 1270 was er sprake van een watermolen in Lage. Herman van Saterslo en zijn erfgenamen kregen de molen in leen. Er worden o.a uitgaven vermeldt in 1494 voor verbeteringen aan het dak van de slotkapel en aan de molen. In 1576 kreeg Dietrich von Ketteler, aan wie de Spaanse koning Philips II het kasteel van Lage met al zijn bezittingen en vele rechten, verpand had, het recht om een watermolen in bedrijf te houden. Het huidige molengebouw werd in 1677 gebouwd door Adolf Hendrik van Raesfelt. In de loop der jaren werd het meermaals gerestaureerd.


De korenmolen werd in 1761 uitgebreid met een oliemolen. De Laagse molen was toen een geduchte concurrent van de molens in Neuenhaus en Uelsen. De rentmeester van de graaf van Bentheim verbood zijn boeren een tijdlang de „buitenlandse" molen in Lage te gebruiken. Deze oliemolen was nog tot 1920 in bedrijf. Daarna gebruikte men één molenrad om met behulp van een dynamo, elektrische stroom op te wekken.
De Dinkel was vroeger een veel grotere rivier dan het huidige beekje. Dikwijls werd het dorp door hoogwater overstroomd. In 1932 werd daarom een omleiding in de Dinkel gemaakt die aan de oostelijke kant van het dorp stroomt. Omdat de waterstand in de "oude" Dinkel soms niet meer hoog genoeg was om de beide waterraderen aan te drijven, werd de molen uitgerust met een dieselmotor. Rechts van de molenbrug zijn twee balken in het water te zien, die in de winter als ijsbreker dienen om beschadigingen aan de molenraderen te voorkomen.
De molen beschikt ook nog over een aalvang. De korenmolen was in bedrijf tot 1957, het jaar waarin de laatste molenaar Jan Hoedt overleed. Tussen de molen en de kerk staat de voormalige molenaarswoning waarin, enkele jaren geleden, een theeschenkerij werd gevestigd.

 

"Sittelkamer" moesten vroeger de boeren hun pacht afdragen en werden de verrekeningen met de gemeente afgewikkeld.
De "Kommiesenhüser" aan de Eichenallee zijn tussen 1850 en 1853 gebouwd. Het waren oorspronkelijk boerderijen, sommigen werden echter ook tijdelijk aan douanebeambten verhuurd. Vandaar de naam "commi ezenhuizen".
In Lage is nog ongeveer 80 ha bosgrond; in de eerste plaats in het Laagse bos, dat het historisch deel van het dorp in het noorden en oosten omringt. Uit het Laagse bos komend ligt in het noorden de Vischerbrücke. De Vossbrücke in het oosten, over de Dinkelomleiding werd voor enige tijd geleden afgebroken. Beide bruggen zijn naar vroegere boerenhofsteden genoemd. Aan het noordelijk eind van het Laagse bos komen de oude Dinkelarm en de Dinkelomleiding weer tezamen.
Midden in het bos buigt van de Eschweg het zogenaamde „Jöddenpattken" (Jodenpad) af. Het pad is nauwelijks nog te herkennen en zijn betekenis is wat onduidelijk. Sommigen houden het voor een paadje om in stilte te kunnen mediteren, misschien was het ook wel een pad welke in vroegere tijden bij smokkelaars een bepaalde betekenis had.
In het zuidoostelijke deel van het Laagse bos nestelen grijze reigers. In 1951 telde men nog 62 nesten. Dit aantal is echter duidelijk achteruit gegaan. Het is daarom erg belangrijk alle verstoringen te vermijden.

 

Kasteelruïne
In de middeleeuwen behoorde Lage tot het bisdom Utrecht. Een zekere Herman van Saterslo wordt in 1266 als bewoner van het kasteel in Lage genoemd. Hij was door de bisschop van Utrecht als kastelein (vertegenwoordiger) „in castro nostro et ecclesie nostre Laghe" (in ons huis en onze kerk van Lage) aangesteld. Bovendien werd hem de watermolen als leen gegeven. Wanneer het kasteel in Lage precies is ontstaan, is niet bekend. In de 14de eeuw wordt er echter regelmatig over een kasteel in Lage geschreven.
De Spaanse koning Philips II verkocht in 1576 zijn bezittingen in Lage aan Dieterich von Ketteler. Deze liet het vervallen kasteel en watermolen opnieuw opbouwen. Het bouwwerk werd ongeveer vierkant, 30 bij 30 meter, aangelegd. Een toren, kazematten voor de opslag van munitie en meerdere vakwerkgebouwen werden door een hoge muur omgeven, die aan vijf hoeken tot bastions uitgebouwd waren. Daaromheen een slotgracht met aan de noordzijde de toegang.
In het tijdperk van de heren von Ketteler was er op het kasteel van Lage een Spaans garnizoen gevestigd. In een oude oorkonde werd het "een roofriddernest en schrik van Vrieslandt" genoemd, vanwaar uit gewelddadigheden en gij zeinemingen plaatsvonden. De Nederlanden probeerden in deze tijd zich van de Spaanse overheersing te bevrijden. Dit lukte eerst na een 80 jaren lange oorlog, die van 1568 tot 1648 voortduurde. In het verloop van deze oorlog werd in juli 1626 ook het kasteel van Lage door de Nederlandse troepen veroverd.
Men verleende de kasteelheer Wilhelm von Ketteler samen met zijn dochter en enkele Spaanse soldaten een vrije aftocht. Na de ontruiming ontstaken de Nederlandse troepen het kruit wat in de kazematten opgeslagen lag en het kasteel vloog met een enorme dreun, die tot zeer ver in de omgeving te horen was, in de lucht. Het kasteel is sindsdien nooit meer opgebouwd.